Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG7096

Datum uitspraak2006-07-11
Datum gepubliceerd2008-12-16
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Breda
ZaaknummersAWB 06/47
Statusgepubliceerd


Indicatie

geen samenvatting


Uitspraak

RECHTBANK BREDA Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer Procedurenummer: AWB 06/47 Uitspraakdatum: 11 juli 2006 Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen [belanghebbende], wonende te [woonplaats], eiser, en de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder. Eiser en verweerder worden hierna ook aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur. De bestreden uitspraak op bezwaar De uitspraak van de inspecteur van 25 november 2005 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting. Zitting Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juli 2006. Aldaar zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de inspecteur. 1. Beslissing De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. 2. Gronden 2.1. Belanghebbende is sinds 22 oktober 1991 houder van een pick-up met het kenteken [0000], merk [merk], type [type] (hierna: de auto). 2.2. Op 2 juni 2005 heeft de inspecteur geconstateerd dat de ter zake verschuldigde motorrijtuigenbelasting niet naar het juiste tarief was voldaan. Betaald was naar het bestelautotarief terwijl had moeten worden betaald naar het personenautotarief. Voor het verschil is, over de periode van 22 juli 2003 tot en met 21 juli 2005, een naheffingsaanslag opgelegd, groot € 856. Belanghebbende bestrijdt dat sprake is van een personenauto. 2.3. Ingevolge artikel 2 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: de Wet) valt een motorvoertuig op drie of vier wielen, ingericht voor personenvervoer, onder de definitie van personenauto. Op grond van artikel 3 van de Wet wordt onder personenauto mede verstaan een motorrijtuig met een maximum massa van 3500 kg of minder met een laadruimte, zulks met uitzondering van een motorrijtuig met een laadruimte die in haar geheel is voorzien van een vlakke laadvloer en overigens voldoet aan de eisen van dat artikel. 2.4. Vaststaat dat in de auto achter de voorbank twee vaste zitplaatsen aanwezig zijn. Partijen verschillen van mening over de vraag of dat er een vaste bank is of twee zitplaatsen. Naar het oordeel van de rechtbank behoeft die vraag geen beantwoording. Nu de auto door de aanwezigheid van vaste zitplaatsen achter de bestuurders- en bijrijderszitplaats is ingericht voor personenvervoer, is er sprake van een personenauto en had de belasting voldaan moeten worden naar het tarief voor personenauto’s. De uitzondering van artikel 3 van de Wet doet zich niet voor. 2.5. De omstandigheid dat belanghebbende de auto voor zijn onderneming gebruikt - nog daargelaten of dat zo is, gezien belanghebbendes opmerking ter zitting dat hij al jaren is gepensioneerd - doet aan het onder 2.4. overwogene niet af. 2.6. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard. 2.7. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is gedaan op 11 juli 2006 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. R.A.M.T. Klaassen, griffier. Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum: - hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ‘s-Hertogenbosch; dan wel - beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ‘s-Gravenhage, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt. N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd. Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd. 2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie. Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een schriftelijke verklaring van de wederpartij gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank; 2 - tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal de rechtbank deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.